Landschapschilderkunst


In kader van de tentoonstelling "De ontdekking van Nederland, vier eeuwen landschap door Hollandse meesterschilders" van 12 juni t/m 28 september 2008 in het Coda Museum te Apeldoorn (CodaApeldoorn) ter verduidelijking alles op een rij.

Het landschap als zelfstandig genre in de westerse schilderkunst is een vinding van de 16de eeuw. Vóór de 16de eeuw zijn wel landschappen in schilderingen toegepast, maar dan vooral wanneer ze een verlengstuk zijn van de christelijke iconografie in voorstellingen op altaarstukken. In de geschiedenis van het landschap zijn de Antwerpenaar Joachim Patinir (ca. 1485-1524) en de Zuid-Duitse schilder Albrecht Altdorfer (ca. 1480-1538) belangrijke kunstenaars omdat ze in het begin van de 16de eeuw een belangrijke stap zetten naar de verzelfstandiging van het landschap. Zij draaien de verhouding tussen figuur en landschap om en maken al het ware de religieuze vertelling tot bijwerk bij het landschap, dat nu het hele beeldvlak beslaat.

De landschappen van Pieter Brueghel (ca. 1527-1569) vormen het culminatiepunt van de door Patinir geïnitieerde manier van landschapmaken. Tegelijkertijd bevatten zijn schilderijen elementen die het Hollandse landschap van de 17de eeuw mode zouden gaan bepalen.

Pas in het begin van de 17de eeuw - vooral in Haarlem - werd een hele nieuwe vorm van landschapschilderkunst ontwikkeld waarin het individuele-anekdotische is onderdrukt ten gunste van een landschapsidioom dat op directe natuurwaarneming is geeent en waarin de natuurgetrouwe weergave van zuiver landschappelijke hoedanigheden als ruimte, licht en atmosferische verschijnselen centraal staat. Naast Hendrick Goltzius (1558-1617), Esaias van de Velde (1587-1630) en Hercules Seghers ( 1589/90-1636) is de omslag van het oude naar het nieuwe idioom het duidelijkst te volgen schilderijen van Jan van Goyen (1596-1656).

Jacob van Ruisdael (1628/9-1682) wordt wel beschouwd als de grootste Hollandse landschapschilder. Vanaf zijn vroege jaren sluit hij aan bij het vooral door Van Goyen en Salomon van Ruysdael (ca.1600-1670) ontwikkelde typisch Hollandse landschapsidioom waarin het vertrouwde duin- en rivierlandschap centraal staat. Maar Van Ruysdael voegt vrijwel onmiddellijk aan dit vertrouwde en herkenbare een element toe dat tot een wezenkenmerk van zijn landschapskunst wordt: een gevoel voor het dramatische, indrukwekkende en soms onheilspellende. Ruisdael liet zich onder andere inspireren door de schilderijnen van Scandinavische landschappen van Allart van Everdingen (1621-1675).

In de loop van de 17de eeuw kwam de bestudering van de Italiaanse natuur steeds meer centraal te staan. De Vlaming Paulus Bril (1554-1626) speelde een stimulerende rol bij het ontstaan van het Italianiserende landschap. Brils landschappen hebben veel navolging ondervonden die zich manifesteert bij andere noordelingen als Cornelis van Poelenburch (ca. 1586-1667) en Herman van Swanevelt (ca. 1600-1655), de eerste generatie van de zogenaamde "italianisanten". Nicolaes Berchem (1620-1683), Jan Both (ca. 1615-1652) en Jan Asselijn (ca. 1610-1652) behoren tot de tweede generatie.

Navolging van Bril manifesteert zich ook onder Italiaanse schilders, maar bovenal bij de schilder die met dit type landschapschilderkunst internationale faam heeft verworven, de Fransman Claude Lorrain (1600-1682). Aan de eind van de 17de eeuw kwamen deze geïdealiseerde landschappen (de zogenaamde Arcadische landschappen) ook in Holland in de mode. Johannes Glauber (1646-1726) en Jan van Huysum (1682-1749) behoorden tot deze derde en laatste generatie van de Hollandse Italianiserende landschapschilders.

Waar de landschapschilderkunst heeft gebloeid in de Nederlanden in de 16de en 17de eeuw, vonden volgende vernieuwingen plaats in de 19de eeuw in het werk van Engelse en Duitse schilders. Een van de belangrijkste landschapschilders is de Engelse kunstenaar John Constable geweest (1776-1837). Constable is vooral bekend vanwege zijn fanatisme om de natuur superrealistisch weer te geven, tot in het kleinste detail. Veel exclusiever dan bij Constable is het landschap bij de Duitse schilder Caspar David Friedrich (1774-1840) geworden tot een expressie van de persoonlijke natuuropvatting en -beleving van de kunstenaar. In Nederland kan de schilders van de "Haagse School" hiertoe gerekend worden.
Bovenstaande kunstenaars zijn vernieuwers. Uiteraard zijn nog vele andere navolgers te noemen.

Gastcurator is Prof. Dr Henk van Os, hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam en oud-directeur van het Rijksmuseum. "Wie natuur inlijst, ontsluit haar daarmee voor schoonheidsbeleving. Er is geen land ter wereld waar zo vroeg de eigen omgeving door kunstenaars tot een oord van schoonheid werd gemaakt." Naast schilders als Van Goyen en Ruisdael uit de Gouden Eeeuw laat Van Os ook kunstwerken zien uit de periode 1750 en 1850, de Haagse School en uit de periode van eind 19de eeuw met onder andere Jan Toorop en Jan Altink.

Een aanrader!