Wisselwerking tussen universeel en individueel gebaar... Jan Maaskant

Jan Maaskant, plastiek, metaal, canvas en verf 1979 Martini Ziekenhuis
Naast de "informelen" was er in de jaren vijftig nog een andere reactie op Cobra gekomen: de geometrisch-abstracte kunst, van - op Mondriaan, Van Doesburg en anderen voortbouwende - kunstenaars als Joost Baljeu, Carel Visser en Ad Dekkers. Ze legden sterk de nadruk op reliëfstructuren, die net als de werkelijkheid driedimensionaal van karakter waren. Door deze nadruk op dimensionaliteit hadden ze een uitgesproken voorliefde voor de beeldhouwkunst, voor het vervaardigen van plastieken en sculpturen.

De geometrisch-abstracte beweging zette zich door in de jaren zestig. Zij kreeg steeds meer aansluiting bij de Amerikaanse Minimal Art, maar vooral ook bij Europese ontwikkelingen als Nouvelle Tendence, Zero en de systematische kunst van Richard Paul Lohse en Max Bill; de laatsten wilden vormelementen niet - zoals de geometrisch-abstracten - "gevoelsmatig", maar "wetmatig" ordenen. In dit verband moeten vooral Ad Dekkers, Carel Visser, Bob Bonies, André Volten en Peter Struycken genoemd worden. Zij combineerden minimalistische "Primary Structures" (verzamelingen van uiterst primaire, bijna of geheel identieke vormelementen) met strak gesystematiseerde ordeningsprincipes.

Met de geometrisch-abstracte, minimalistische en systematische ontwikkelingen van de jaren zestig en zeventig was de beeldhouwer Jan Maaskant verwant, die veel gebruik maakte van eenvoudige geometrische basisvormen en wetmatige ordeningsystemen als rasters, herhaling en verschuiving, maar die regelmatigheid bijna altijd weer verstoorden door een persoonlijk ingrijpen. Het objectieve en het subjectieve zijn twee verschillende aspecten van het beeld: die van essenties en wetmatigheden en die van details en keuzes. Hierdoor sluit zijn werk nauwelijks bij de "Objectiviteit" op het structuralistisch denken van het constructivisme in de jaren twintig en dertig aan. Waar de structuralisten zich hadden gericht op een inzicht in ideologische structuren vanuit de kunst, stelden neostructuralisten, onder wie kunstenaars als Maaskant en G. van Bakel en in het buitenland B. Le Va, G. Colombo en W. Tucker gerekend moeten worden, de onmeetbaarheid van individuele motieven in grotere structuren aan de orde. De erkenning van het individuele denken werd als een voorwaarden gezien voor het aanvaarden van algemene ideologische structuren. Maaskant plaatst deze roep om betrokkenheid echter niet los van algemene wetten: "het is wel eens mooi als je de liefde in de wet kunt stoppen". De objectieve werkelijkheid en de individuele mythe, zoals Maaskant het noemt, raken met elkaar verweven. Hij houdt zich in zijn werk bezig met de koppeling van beeldelementen, verhoudingen, maat en textuur, die hun waarde krijgen in de context van het geheel. Het is de syntaxis van het werk. Een "bijzonder gebaar", zoals hij het noemde.
In tegenstelling tot Struycken maakt Maaskant in zijn logische structuren zoveel keuzen in kleur en verhoudingen dat zijn individuele en incidentele acties juist boven het objectieve uitstijgen. Hij noemt het de mythe, die aspecten van het bestaan invult die in de realiteit onvoldoende vertegenwoordigd zijn. Dat is de belangrijkste bestaansreden van de mythe. Het individuele gebaar als ingreep in de wetmatigheid van de structuur die hij universeel noemt, maakt het kunstwerk "sacraal". Het is de weerspiegeling van een maatschappij waarin het collectieve en het individuele in een dialectische, open verhouding tot elkaar staan. In Maaskants werk zijn de daarin aanwezige relaties tussen de elementen (de structuur) en het individuele gebaar een metafoor, een overdrachtelijke uitdrukking van de werkelijkheid.

De reliëfs gaven Maaskant de mogelijkheid op een ruimte (de muur) te werken, die minder door allerlei bijkomstigheden wordt verstoort dan de ruimte van bijvoorbeeld een zaal of een plek buiten. In de reliëfs brak Maaskant in het begin van de jaren zeventig de gesloten vorm open en plaatste ze niet meer direct tegen de wand, maar op enige afstand daarvóór. De materialiteit (zwaarte) werd teruggedrongen, de dragende structuur kreeg door het roestvrij staal of aluminium een zekere neutraliteit. De abstracte constructies van Maaskant verwijzen in het algemeen naar de wijze waarop mensen en dingen, ervaringen en begrippen zich tot elkaar verhouden. In zin werk is dit herkenbaar in het doorbreken van kaders en het asymmetrisch plaatsen van kleurvlakken.

In de metaalplastieken (1979) uit de collectie van het Martini Ziekenhuis te Groningen (zie de afbeeldingen) bestaat het raster (dragende structuur) uit in gelijke afstanden op elkaar geplaatste staven van roestvrij staal. Het canvas beeldteken of plastiek, op enig afstand of op het raster geplaatst, vormt een gevoelsmatig gebaar. Indien asymmetrisch op het raster geplaatst, brengt het de totale compositie helemaal niet uit balans. De kleurkeuze sluit nauw aan bij de transparante geleding. De vrij staande beelden, die in 1978 ontstonden, zijn uitwerkingen van beeldgedachten waarmee hij al sinds 1971 bezig is. In twee vrij staande metaalplastieken uit de collectie van het Martini Ziekenhuis richten de staande elementen zich meer dan manshoog op. We kijken er tegenaan en tussendoor. Ze hebben een architectonische dimensie en beslaan een ruimte, die alleen er omheen lopend kan worden omvat. Ze articuleren en bepalen een ruimte.

De wisselwerking tussen universeel en individueel gebaar vertegenwoordigt voor Maaskant niet alleen een model voor beeldhouwkunst. In zijn abstracte constructies verwijst hij naar het principe waarop volgens hem veel dingen in cultuur en maatschappij georganiseerd zijn: het samenbrengen en combineren van onafhankelijke structuren en tendensen.

Werken van Jan Maaskant zijn o.a. opgenomen in de collecties van Boymans-van Beuningen Rotterdam, Van Abbemuseum Eindhoven en Het Haags Gemeentemuseum.

(bron: Paul Hefting, De eigen ruimte, 1986, Het Collectieboek, Van Abbemuseum, 2002, Jan Maaskant. Beelden en reliëfs 1970-1979, catalogus Van Abbemuseum Eindhoven, 1979 en Voor de ruimte gedacht. Werken op papier; de collectie van het Rijksmuseum Kröller-Müller 1991).

Een nooit meer uit te wissen bijdrage van Frans Haks... Mülheimer Freiheit

Elke (Groninger) kunstliefhebber kijkt met heimwee terug naar de periode van Frans Haks (1938-2006) als directeur van het Groninger Museum (1978-1995). Als directeur voerde Haks een vooruitstrevend aankoopbeleid. Haks zette het Groninger Museum nationaal en internationaal op de kaart. Met vernieuwende, exuberante tentoonstellingen en het nieuwe museumgebouw. Hij negeerde alle gangbare opvattingen over wat kunst is. Jonge kunstenaars werden naar het museum gehaald voor ze internationaal doorbraken. Frans Haks was eigenwijs en provocerend, maar ook een man met een visie. Hij heeft een nooit meer uit te wissen bijdrage geleverd aan Groningen en een andere mentaliteit mogelijk gemaakt (bron: Groninger Museum).

In een periode waarin alle aandacht uitging naar vormvernieuwde experimenten van de Conceptuele Kunst werd het medium schilderen daardoor opnieuw onder de aandacht gebracht. Dit was kennelijk ook een belangrijke impuls voor de "heftige" schilderde jongere tweede generatie neo-expressionisten. Deze zogenaamde "Neue Wilden", de hedendaagse tegenhangers van de "wilden" van vroeger (de fauves), presenteerden zich aanvankelijk in groepen, zoals de "Mülheimer Freiheit" in Keulen (De naam is ontleend van de straat waar de kunstenaars gemeenschappelijk vanaf 1978 een atelier hadden) met Hans Peter Adamski, Gerard Kever, Peter Bömmels, Gerhard Naschberger, Walter Dahn en George Jiri Dokoupil. Het Groninger Museum met Frans Haks als directeur heeft ook een belangrijke rol gespeeld in de aandacht voor deze nieuwe schilderkunst. In het begin van 1981 organiseerde Haks voor het eerst in Nederland een grote en geruchtmakende tentoonstelling van deze Keulse groep.

De "Neue Wilden" wilden geen nieuwe stijl, geen nieuwe richting en wilden absoluut tot geen nieuwe avant-gardistische stroming gerekend worden. Het ging er niet om voortdurend tegen iets (een traditie) te zijn, ook niet tegen andere kunstenaars. Op deze wijze geven de "Neue Wilden" niet een vlucht in een persoonlijke fantasiewereld weer, zoals de "Jonge Italianen", maar het levensgevoel van de jaren tachtig. Ieder staat open voor commentaar en zelfs direct ingrijpen van de ander. Deze situatie dwingt hen ertoe zichzelf steeds te vernieuwen, waardoor gezichtverlies binnen de groep uitgesloten wordt geacht. Vaak verandert men de titels achteraf. "Een punt van belang voor de toeschouwer is dat hij zich net zozeer voor het werk openstelt als de kunstenaar dat voor elkaar doen. Wie niet bereid is zich in hun mentaliteit te verdiepen, zal hun werk niet vatten", aldus Frans Haks in de catalogus ‘Mülheimer Freiheit’.

Door zijn inspirerende tentoonstellingen van de begin jaren tachtig heb ik mij mede ontwikkeld in de moderne kunst.


Vorige week heb ik de catalogus Mülheimer Freiheit, "Die Seefahrt und der Tod", Kunsthalle Wilhelmshaven (december 1981) en Kunstverein Wolfsburg (mei 1982) gekocht. Dit bestaat uit zes kunstenaarsboekjes elk ontworpen door de zes bovengenoemde kunstenaars. Als eerbetoon aan Haks zet ik van elk boekje de afbeelding van de middenpagina (29 x 20,5 cm.) op deze weblog (van boven naar beneden: Naschberger, Kever, Dahn, Dokoupil, Bömmels en Adamski).

Werken van contemplatie... Anish Kapoor


Een van de bijzonderste werken die ik ooit gezien heb was "Descent into Limbo" van Anish Kapoor op de Documenta Kassel (1992) en is nu in de collectie van het Museum De Pont in Tilburg.

In de centrale hal in De Pont opent een deur naar dit werk. "Descent into Limbo" bevindt zich in een van de "wolhokken" van De Pont. Midden op de vloer ligt een zwarte cirkel. Het ronde vlak is zo’n 60 centimeter in doorsnee en is intens donker. De cirkel trekt onmiddellijk de aandacht, maar roept tegelijkertijd ook vragen op. Kijken we naar een plat vlak of naar een duistere diepte? De twijfel over hetgeen men waarneemt, maakt dat het werk met een zekere voorzichtigheid benaderd moet worden. Een verkeerde stap zou immers een val kunnen veroorzaken. De visuele ervaring van het werk conditioneert menselijk gedrag en onze beweging in de kleine ruimte van het wolhok. Alleen met onze ogen kunnen we proberen het werk af te tasten. Langzaam groeit het besef dat we naar een zwart gat kijken. De platte cirkel is in werkelijkheid een donkere, bolvormige holte onder de vloer. Zo donker dat we geen perspectief en ruimte meer kunnen waarnemen. Anish Kapoor heeft dit effect bereikt door het gat van binnen helemaal met een donkerblauw pigment te bestrijken. Het pure pigment absorbeert al het licht en zo kunnen we geen diepte meer zien. Wat rest is het illusoire beeld van een platte, zwarte cirkel. De titel betekent letterlijk: afdaling in het ongewisse (bron: De Pont Tilburg).

Anish Kapoor is een Engelse beeldhouwer van Indiase origine, wiens kleur- en vormentaal doet denken aan hindoeïstische rituelen en symbolen. Zijn werk verbeeldt het verlangen naar een samensmelting van tegengestelde principes als geest en materie, absentie en presentie, vrouwelijk en mannelijk. Het pigment symboliseert goddelijke aanwezigheid en dematerialiseert als het ware de aardse vormen van de sculptuur die het bedekt. Het pigment in Kapoors werk verwijst ook naar de Westerse kunst, met name naar het werk van Yves Klein en Barnett Newman, die net als hij met kleur het transcendente willen bereiken. Voor meer informatie kijk op
Kunstna1945.

Het is niet verwonderlijk dat dit werk een van de kunstwerken is in de prachtige kunstdocumentaire "Vensters naar de leegte" (2005) van de Boeddhistische Omroep Stichting. Het boeddhisme stelt dat de werkelijkheid zoals wij die zien een illusie is. Dit inzicht wordt uitgedrukt in het begrip leegte. Maar die leegte is niet het exclusieve bezit van het oosten. Met name de beeldende kunst van de afgelopen eeuw heeft leegte als thema genomen en tot uitdrukking gebracht.

Kijk nu op: http://www.boeddhistischeomroep.nl/uitzending.aspx?lIntEntityId=154&lIntType=0&lIntYear=2005

Museum De Pont met links de wolhokken

Bill Viola's meditatieve video's


Als een zondvloed stort het water over het paar dat in een innige omarming het geweld trotseert. Worden de geliefden id dit allegorische werk, een sculptuur van digitaal licht, gestraft voor hun passie, is er sprake van een verboden liefde, of staat het stortende water voor de pure kracht van een emotie die hen bindt en sterker maakt? (bron: Sculptuur, bijlage AD zomer 2008). Ook dit videowerk van Bill Viola wordt in slow motion afgespeeld, waardoor er een meditatieve kracht vanauit gaat.

"The Lovers" (2005) is nog te zien in de VideoBox/Infokiosk op het Lange Voorhout tijdens Den Haag Sculptuur 2008. Helaas nog maar tot 1 september 2008. Niet getreurd. Hieronder een aantal video's van Bill Viola die te zien zijn op YouTube:

Migration (1976): Video
"Migration" is an analysis of an image, a metaphorical exercise inperception and representation, illusion and reality, microcosm andmacrocosm, nature and consciousness.

Sweet Light (1977): video
Viola has referred to "Sweet Light" and other tapes from this period as "songs"—personal, lyrical statements. Articulated through precise editing, Sweet Light incorporates symbolic imagery, changes of scale, and a radically mobile camera suggesting shifting points of view. The tape is grounded in common references to illumination—incandescent lamplight, daylight, flashlight, and firelight—that serve as metaphors for artistic inspiration.

The Reflecting Pool (1977-79): video
All movement and change in an otherwise still scene is confined to thereflections on the surface of a pool in the woods. Suspended in time, aman hovers in a frozen, midair leap over the water, as subtletechniques of still-framing and multiple keying join disparate layersof time into a single coherent image. Viola writes that 'the piececoncerns the emergence of the individual into the natural world -- akind of baptism.

Ancient of days (1979-81): video
Het complexe "Ancient of Days" (12 min.) gaat over tijd, over tijd zoals die zich openbaart via beeld en geluid, over de natuurlijke en de subjectieve tijd, en volgtin de structurele orkestratie daarvan J.S. Bachs ideeen over het contrapunt. Deze audiovi­suele fuga kwam tot stand met behulp van geavanceerde tech­nieken, waar Viola over be­schikte als 'artist in residence' bij de Sony Corporation in Japan.

Hatsu-yume (First Dream) 1981 deel 1: video
en deel 2: video
"Hatsu Yume" is in de Japanse cultuur de eerste, profetische droom in het nieuwe jaar. Viola maakte Hatsu Yume tijdens een verblijf van achttien maanden in Japan. Op het eerste gezicht toont de tape beelden van de Japanse natuur en dagelijhse cultuur, maar Viola's werk is nooit louter documentair. het probeert altijd inzicht to verschaf­fen in de meer universele processen en ervaringen die zich afspelen achter het zichtbare oppervlak van het bestaan of van het bewustzijn. Hatsu Yume gaat via de thema's water/vis en licht/mens over leven, dood, wedergeboorte en schepping. De beelden van zonsondergang, bamboebossen, de zee, een visafslag, vissersboten, etc. zijn soms vertraagd, evenals het geruis van de zee, dat aan het begin vervormd is tot een ver­vreemdend gegrom. Hatsu Yume is een archetypische droom die, ergens diep verbor­gen, in iedereen zou kunnen lever.

Anthem (1983): video
"Anthem" is een beurtzang, hymne of lofzang, die in de tape Anthem 'gezongen' wordt door een jong meis­je wiens beeld tien maal verschijnt in een gewelfde, kerkachtige ruimte. De hele tape wordt gedragen door
et geluid van haar gil, dat vele malen vertraagd weergegeven wordt. Het beeld van het meisje wordt afgewisseld met verstilde stadsgezichten, desolate indus­trieterreinen, een boomstam, interieuropnames, een close­up van een oog, beelden van een bloederige operatie, inge­wanden, strandbezoekers... Geen van de beelden is vrijblij­vend of arbitrair, al schijnen ze nog zo heterogeen. Door de compositie van de tape komt het meisje over als een ziene­res van het menselijk handelen en ingrijpen. Haar zang lijkt daarvan tegelijkertijd een belij­denis als een aanklacht erte­gen. Anthem is een visionair lied waarin de tijd in de gil van het meisje even uitgerekt is, en de beelden, op het scherp van de snede, misschien voor een moment "doorzien" kunnen worden.

Meer informatie over Bill Viola op: Digischool en jamescohan

Herhaling als niet eentonigheid... Niele Toroni



Interview met Niele Toroni tijdens de opbouw van Color Chart: Reinventing Color, 1950 to Today in het MoMA New York 2008.

Recentelijk heb ik een kunstenaarsboek aangeschaft van Niele Toroni met als titel "Pinselabdrücke no 50, wiederholt in regelmässigen Abständen (30 cm)". Een uitgave van de "Kunstverein" in Bochum uit 1977 (zie onderste foto). Een bijzonder interessant boekje van 12 pagina's van een van de gerenommerdste protagonisten van een analytische schilderkunst, die de traditionele vormen van het schilderij ten gunste van een open en situatiegerelateerde opvatting doorbreekt.

Niele Toroni vormt samen met Buren, Mosset en Parmentier in 1966 de groep BMPT, een eenjarig samenwerkingsverband. Het doel van de groep is de demystificatie van de schilderkunst en haar premissen, zoals de ontwikkeling en variatie binnen een oeuvre, het persoonlijke gebaar, het schilderij als springplank voor de verbeelding, als weergave van de buitenwereld of als illustratie van een innerlijke wereld. Naast de publicatie van enkele manifesten, beslissen de vier schilders ieder voor zich altijd hetzelfde schilderij te zullen maken. Met een gedepersonaliseerde schildertechniek zoeken ze de schilderkunst te herleiden tot eenvoudige handelingen en neutrale vormen, getuigend van een primaire evidentie: de cirkel, verticale of horizontale banden en... penseelafdrukken.

Net als de andere leden streeft Toroni naar een schilderkunst die uitsluitend naar zichzelf verwijst. Niele Toroni wordt soms onterecht bij de ‘Minimal Art’ gerekend. Maar ‘Minimal Art’ was vooral een Amerikaanse stroming die met name tegen de schilderkunst gericht was, terwijl Toroni zich als schilder ziet en door en door Europeaan is. En het meest cruciale verschil is dat Toroni zijn werken zelf moet uitvoeren. Ook Toroni streefde naar reductie en heeft daarom het schilderen teruggebracht tot de meest primaire handeling: het opbrengen van verf met een kwast op een drager. Het opbrengen is hier geen uitsmeren of invullen van kleurvlaktes maar alleen het afdrukken van de kwast op van tevoren bepaalde punten, die in regelmatige afstanden over de beelddrager verdeelt zijn. Zelfs de kwast is altijd van hetzelfde type: kwast no. 50 – een industriële norm (bron: gemeentemuseum.nl)

De definitie van deze primaire handeling is tevens de titel van elk van zijn werken zoals "Afdrukken van de kwast no. 50, herhaald in regelmatige afstanden van 30 cm." Vele werken van Toroni zijn opgenomen en gerealiseerd in musea. Een prachtig voorbeeld van een realisatie is "Empreintes de pinceau n° 50 répétées à intervalles réguliers de 30 cm – Omaggio, 1987/2000, latex op wand (publiekstrap) in het Gemeentemuseum Den Haag (zie foto links).

Niele Toroni, Bochum, 1977, Benutzte Farbe Nr.: HKS 12 (1977)

Louise Bourgeois thematiek uit haar jeugd

Zonder titel, ca. 1946-47, Kröller-Müller Museum

Afgelopen zondag was in "Zomergasten" een zeer ontroerend fragment uit de film "Louise Bourgeois: the spider, the mistress and the tangerine" van Marion Cajori. Het waren twee fragmenten uit deze nieuwe documentaire over kunstenaar Louise Bourgeois. Over haar beroemde spinnen. Maar vooral over haar vader en moeder, waaruit blijkt hoe ze nog steeds geraakt wordt door het verdriet dat ze had als klein kind. Bourgeois (1911) is inmiddels al over de negentig, maar werkt nog steeds (PBS).

Mijn eerste kennismaking met Bourgeois was op Documenta 9 (Kassel 1992) waar zij de installatie "Precious liquids" maakte. Te zien was een schaars verlichte slaap/werkruimte in de vorm van eengrote ton met een ijzeren kinderbed. Een Laboratorium-achtig rek bevat glazen kannen voor de "Kostbare vloeistoffen" die het lichaam uitscheidt. Een lange zwarte jas werpt een dreigende schaduw in het zachte licht van een glazen bol. Als metafoor voor het gebied waar zich onbewuste processen voltrekken, lijkt deze installatie de verwerking te verbeelden van het verleden, de voedingsbron van haar kunst (bron: Mekkink ea. Kunst van nu).

Vorig jaar zag ik het schilderij "Zonder titel", ca. 1946-1947 (82 x 249 cm.) in het Kröller-Müller Museum. In de schilderijen uit de jaren veertig en ook in dit schilderij is de vervreemde relatie van het individu tot zijn omgeving een voortdurend terugkerend thema en vindt zijn neerslag in de weergave van "onrustbarende ruimtes", zoals een van haar biografen ze noemde. vindt deze thematiek zijn neerslag in de weergave van "onrustbarende ruimtes", zoals een van haar biografen ze noemde. Nemecio Antunez schreef in 1947: Dit zijn de schilderijen van een stadsbewoner... voorname huizen en gevangenissen... de bij slaat in het donker en de hemel is haar domein. In haar verkleinde geometrische ruimte speelt zich een wreed en uitzichtloos leven af...

Bourgeois schept in haar werken een bijzondere iconografie waarin landschappen lichaamsvormen aannemen en lichamen huizen en constructies worden. De sculptuur "Double Negative" (1963) uit de collectie van het Kröller-Müller Museum is een typisch voorbeeld van de ambivalente iconografie van Bourgeois: een landschap vol uitstulpingen en holtes, die lichaamsvormen suggereren. De parallel tussen landschap en lichaam is evident.

Bourgeois heeft door haar thematiek en haar materiaalgebruik grote invloed uitgeoefend op Amerikaanse kunstenaars als Eva Hesse en Bruce Nauman (bron: Bulletin Vereniging Rembrandt volume 2, nr. 3, 1993)

Uit eigen collectie deel 3: lyrische tekens van Alcopley

Twee zeefdrukken van Alcopley, catalogus Stedelijk Museum Amsterdam (1962)

Terwijl de kunstenaars, die na 1900 de doorbraak naar de ‘moderne kunst’ forceerden (de fauves, de expressionisten, de kubisten, maar ook nog de surrealisten) warm liepen voor de kunst der natuurvolken, leefde het Japanse voorbeeld vooral in het denken van vele vooraanstaande architecten voort. In de jaren vijftig van de twintigste eeuw echter is het classistischer China weer actueel voor de westerse kunst geworden. Hoe verschillend of zelfs tegengesteld de uitgangspunten ook zijn, toch bestaat er een opvallende verwantschap tussen de klassieke inktschildering en de schrifttekens der Chinezen, en dat wat de jonge kunstenaars van Europa en Amerika in de jaren vijftig en zestig ondernemen.

De term 'New York School' (ook: First Generation American painting) is een synoniem van 'abstract expressionisme', maar refereert specifieker aan de schilders, onder wie Jackson Pollock en Willem de Kooning, in New York City in de jaren 1940, die het abstract expressionisme hebben 'uitgevonden'. Deze vorm van expressionisme wordt ook wel "lyrische abstracte kunst" genoemd (
http://www.answers.com/topic/new-york-school).

Rond 1946-1950 geven ook sommige kunstenaars van de "New York School" van het Amerikaanse halfrond zich actief aan schrifttekens over, zoals Joaquin Torrès-Garcia, die hier een voorloper wordt, Jackson Pollock, Adolph Gottlieb, William Baziotes, Theodoros Stamos en Bradley Walker Tomlin. Tijdens de jaren veertig voert Gottlieb een serie ‘pictographs’ uit die elk verdeeld waren in een allesoverdekkend, streng rechthoekig traliewerk. In deze onderverdelingen zien wij echter geschilderde, vlakke, cryptische beelden die van schematische anatomische segmenten, vissen, kruipdieren en vogels evolueren naar abstracte tekens – voorstellingen die een bezinning willen zijn op het prehistorische verleden van de mens.

Ook Alfred Lewin Alcopley (
Wikipedia) behoorde tot de "New York School". In de midden van de jaren vijftig hield hij zich ook met de teken in de lyrische abstracte schilderkunst bezig. Hij was zelfs initiatiefnemer van de tentoonstelling "L'encre de Chine dans la calligraphie et l'art Japonais contemporain" die in 1955 in het Stedelijk Museum Amsterdam getoond werd en daarna in de meeste andere Wets-Europese landen. In Alcopley's schilderijen, tekeningen en ook op de bijbehorende zeefdrukken in de catalogus van de tentoonstelling in het Stedelijk (1962) zijn duidelijk expressieve tekens te zien.

Meer over het teken in de lyrische abstracte schilderkunst: Kunstna1945.

Uit eigen collectie deel 2: Breyten's surrealistische gedachtenstroom

























Galerie Espace, de oudste galerie voor eigentijdse kunst in Nederland, bestond in december van 2006 een halve eeuw. Na Lucebert in 1958 trok Espace nog een aantal andere dubbeltalenten aan zoals in 1964 de Zuid-Afrikaanse schilder en schrijver Breyten Breytenbach. In 1966 hield Breyten daar zijn tweede expositie getiteld "Le Singe Peint" van zijn schilderijen. Naar aanleiding hiervan gaf Espace een catalogus uit met als omslag een prachtige dubbele litho van menselijk gedaanten in een surrealistische stijl.

In het werk portretteert Breyten surrealistische menselijke en dierlijke figuren, meestal in gevangenschap. Hij illustreerde zijn eigen boeken. Breytenbach is beïnvloed door de Franse surrealist Paul Eluárd. Deze Franse dichter werd in 1895 geboren in Saint-Denis als Eugène Emile Paul Grindel. Eluard was, samen met Breton, Aragon en Soupault mede-oprichter van de surrealistische beweging. Paul Eluard pastte in zijn gedichten surrealistische technieken toe. Zo lijken zijn gedichten een spontane weergave van een gedachtenstroom, die uit het onderbewuste naar boven komt. Verder is Breyten enorm beïnvloed door de Nederlandse Vijftigers, Karel Appel en Lucebert: (VPRO). Bij de naam van Breyten Breytenbach veren sommigen nu even op; vooral als ze "De ware bekentenissen van een witte terrorist" lazen, zijn in 1984 verschenen verslag van zeven jaren in een Zuid-Afrikaanse cel als politiek gevangene onder het Apartheidsregime. Hij beschreef de gruwelen van psychologische marteling en bruut geweld, de bizarre hiërarchie waarin zwarten minder vlees kregen dan blanken en kleurlingen meer brood, de veranderende seizoenen bezien door zijn celraampje en de ruimte die hij in zichzelf vond.Het was beklemmend, indringend en prachtig, op een bikkelharde manier. Maar inmiddels zijn we bijna een kwarteeuw verder. Breytenbach is een gelauwerd schrijver, een graag geziene gast op literaire festivals en conferenties én hij is docent ‘creative writing’ aan verschillende universiteiten. Altijd met notitieboekje, waar hij af en toe in noteert. In 2006 nog was er een expositie van nieuwe werken in Galerie Espace in Amsterdam.

Uit eigen collectie deel 1: een mededelingenblad als schilderij

In het mededelingenblad nummer 10, mei 1975 van het Centraal Museum Utrecht zit een langwerpig stuk doek (15 x 47 cm.) en daar staat één lange verfstreek op gemaakt door Rob van Koningsbruggen. In antwoord op een vraag hoe dat zich verhoudt tot zijn schilderijen antwoord hij: "Daar doe ik eigenlijk precies hetzelfde. Daar ga ik ook van links naar rechts met de kwast en zo wordt hij leeggestreken, he. De verf houdt op en dan is er geen verf meer. Dat zie je ook in het boekje". Is dit in het mededelingenblad nu ook een schilderij? "Ja, beslist wel... nou, ik vind, nou, 't kan teveel worden".

In het werk van de Nederlander Rob van Koningsbruggen is het schilderen gereduceerd tot enkele wel zeer elementaire beginselen. Koningsbruggen zouden we misschien wat zuiverder in de fundamentele leer kunnen noemen, hoewel hij zichzelf meer als een conceptueel kunstenaar zag (en daarom niet mee wilde werken aan de tentoonstelling ‘Fundamentele Schilderkunst’ in het Stedelijk Museum Amsterdam in 1975). Hoewel hij zich formeel van deelname had teruggetrokken was het toch mogelijk met zijn instemming een aantal werken van hem te tonen.

In de lijn van "Zero" maakte hij van 1971 tot 1974 schilderijen door de verfkwast in een regelmatige herhaling van handelingen op het doek leeg te strijken. Sindsdien heeft hij zich vastgebeten in de beperkingen en mogelijkheden van het traditionele schilderkunstige medium. Omstreeks 1974 gaat van Koningsbruggen ertoe over om het schilderij zelf als kwast te gebruiken door doeken met natte verf over elkaar heen te schuiven (zie afb. links: zonder titel, 1974 Stedelijk Msuem Amsterdam). In tegenstelling tot bijvoorbeeld Toon Verhoef heeft Van Koningsbruggen in het beginstadium reeds alle belangrijke beslissingen moeten nemen die het beeld zouden gaan bepalen, niet alleen over het formaat en de kleur maar ook over de schilderhandeling. Hij heeft het schilderen tot een volstrekt mechanisch procédé teruggebracht. Na de ideevorming en de initiële technische werkzaamheden - het klaarmaken van de doeken - is het schilderij in een paar seconden te voltooien, zoals hij in interviews enigszins provocerend meedeelt. Uitzonderlijk is dat volledig aan het oog van de schilder onttrokken is wat en hoe er geschilderd wordt; het is alsof de schilderijen zichzelf voortbrengen.
Het werk van Koningsbruggen is in vele museale collecties in Nederland opgenomen. Kijk verder op: Beeldendekunstna1945 voor meer informatie.

Parmigianno's vrouwenfiguren in Fontainebleau

Primaticcio en assistenten, Chambre de la Duchesse d'Atampes (decoraties)

Voor Frankrijk zelf schiep Fontainebleau het artistieke klimaat waardoor de Franse kunst aansluiting vond bij de toonaangevende Italiaanse, hetgeen mogelijk gemaakt door een ambitieus "vorstelijk" mecenaat van kunsten en cultuur. Het hof van Fontainebleau werd in de 16de eeuw de culturele centrum van Frankrijk en groeide in enkele decennia uit tot een der belangrijkste en invloedrijkste artistieke centra van geheel Europa.

Een van de belangrijkste vernieuwingen die in Fontainebleau werden ingevoerd en van daaruit doorgegeven, was de combinatie van frescoschilderkunst met sculpturaal stucwerk. Door zijn plasticiteit bracht het stucwerk een nieuw scala van fantasierijke decoratieve vormen met zich, zoals het "rolwerk", dat een van de meest karakteristieke ornamenten van de maniëristische kunst in heel Europa is geworden. "Rolwerk" is een ornament, bestaande uit repen of banden met omkrullende zijkanten of uiteinden, waardoor een ruimtelijk effect wordt bereikt.

Mede door Fontainebleau zijn de Italiaanse maniëristische tendensen doorgedrongen tot de belangrijkste andere Europese cultuurcentra, met name Vlaanderen, de Noordelijke Nederlanden en het hof van Rudolf II te Praag. Een grote rol heeft hierbij de prentkunst gespeeld. Nog zeker twee eeuwen is Fontainebleau een trekpleister gebleven voor kunstenaars en kunstliefhebbers, hoewel haar grote invloed op de Europese kunst al grotendeels verleden tijd was en de zetel van het Franse hof was verplaatst naar Versailles.

Het is de Italiaanse maniëristische kunstenaar Rosso Fiorentino (bekend van de "De kruisafneming" uit 1521 in de Pinacoteca te Volterra) die Frans I in 1530 een eigen hofstijl zou bezorgen in Fontainebleau. Daar is door Rosso het "rolwerk" geïntroduceerd in de "galerie Francois I" (1530-1540). Rosso's opvolger was Francesco Primaticcio, die twee jaar later dan Rosso, in 1532, in Fontainebleau arriveerde. In tegenstelling tot Rosso's kunst, die een heftige, expressieve geladenheid bezat, kan de stijl van Primaticcio decoratiever, oppervlakkiger wellicht en eleganter genoemd worden. Zijn verblijf in Rome, in 1540, bracht een verandering in zijn stijl teweeg. Hij kwam in aanraking met de kunstwerken uit de klassieke oudheid en wat belangrijker is: hij leerde het werk van Parmigianino kennen, die uitblonk in het schilderen van langgerekte, gracieuze lichamen met weinig realistische proporties. Bij de decoraties van de vertrekken zou de invloed van Parmigianino steeds weer naar voren komen, zoals blijkt uit de decoraties (zie afbeelding boven) voor de Chambre de la Duchesse d'Atampes" (1541-1545), de minnares van de koning (bron: visuele kunsten OU).

Het kasteel Fontainebleau, gelegen even buiten Parijs, is een absolute "must" voor kunstliefhebbers.

Galerie Francois I, kasteel van Fontainebleau

Basilica di San Domenico in Siena



Een kerk waar u niet aan voorbij moet lopen is de Basilica di San Domenico in Siena (Wikipedia). De neiging om, na het zien van prachtige bezienwaardigheden als het plein Piazza del Campo, de kathedraal van Siena (de Duomo) en Palazza Publico (stadhuis), er voorbij te lopen richting de grote parkeerplaats net buiten Siena is groot. De Baseliek van San Domenico is echter ook zeker een interessant bouwwerk en staat voor de verering van de heilige Catherine van Siena (Wikipedia). Het is gebouwd even buiten het centrum van de stad Siena op de Camporegio-heuvel tussen 1225 en 1265 in een Gotische-Sisterciënzer stijl. In de kapel van St. Catherine van Siena zijn de overblijfselen van het hoofd van de heilige te zien die op het marmeren altaar staat tentoongespreid. De kunstenaar Giovanni di Stefano heeft aan dit altaar gewerkt. De kapel is volledig bedekt met olieverfschilderijen en muurschilderingen waaronder de beroemde meesterwerken van Sodoma (Wikipedia) uit 1526, Mattia Preti, Pietro Lorenzetti en een beeldhouwwerk van Benedetto da Maiano.

Kaart van de Basilica of San Domenico met een schat aan kunstwerken:

1) Vault Chapel 2) Mattia Preti "Canonisation of Saint Catherine of Siena" 3) Andrea Vanni "Saint Catherine of Siena and a devotee" 4) Stefano Volpi "Apparition of the Virgin to the Blessed Andrea Gallerani" 5) Alessandro Casolani "Nativity of the Virgin" 6) Relics of Saint Catherine of Siena 7) Chapel of Saint Catherine of Siena 8) Francesco di Vannuccio "Virgin and the Child", Sodoma "God the Father and Saints" 9) Francesco di Giorgio "Adoration of the Shepherds" 10) Sacristy 11) Altar of the Blessed Ambrogio Sansedoni 12) German Chapel 13) Matteo di Giovanni "Madonna and Child with Saints Jerome and John the Baptist" 14) Benedetto da Maiano "Ciborium and Angels" 15) Francesco di Valdambrino "Saint Anthony Abbot", Pietro Lorenzetti "Virgin and Child with knights", 16) Guido da Siena "Majesty" 17) Sodoma "15 Scenes from the New Testament", Unknown "San Tommaso d'Aquino in Cattedra (affresco)" 18) Rutilio Manetti "Saint Anthony Abbot liberating a possessed woman" 19) Sebastiano Folli "Mystic nuptials of Saint Catherine of Alexandria 20) Francesco Vanni "Saint Hyacinth rescuing a statue of the Virgin and a monstrance from a fire".

Asger Jorn's A Soul for Sale

De tentoonstelling "The Guggenheim Collection" in de Kunst- en Tentoonstellingshal van de Bondsrepubliek Duitsland in Bonn was wereldwijd het enige museum dat zo'n 200 meesterwerken presenteerde in 2006 van de Guggenheim Foundation uit New York, Venetië, Berlijn en Bilbao. Voor het eerst wordt de buitengewone verzamelgeschiedenis van het Guggenheim gepresenteerd in een veelomvattende expositie. En daar zag ik het schilderij "A Soul for Sale" (1958-59) van Asger Jorn voor het eerst. Dit schilderij maakte met zijn afmeting 200 x 250 cm. toen een diepe indruk op mij. Het werk heeft een enorme aantrekkingskracht.

"Kunst is een vorm van leven, prachtig lelijk, indrukwekkend, afstotend, zonder betekenis, onverbiddelijk, tegenstrijdig etc… Het maakt allemaal geen verschil uit, zolang het maar leven is dat zich krachtig voortzet." (1944)

Jorns vormentaal beweegt zich met volledige vrijheid, grote dynamiek en gepassioneerdheid over het doek. Jorn ontdekte tijdens de CoBrA periode het smeuïge en het spontane in een bewogen verfmassa waarin dieren, mensen, monsters, trollen en dwergen gestalte krijgen. Pas halverwege de jaren vijftig in Parijs vond Jorn zijn eigen stijl; de eerdere felle beweging van de lijn wordt dan tot een dramatisch bewogen verfmassa waarin grote, schimmige wezens, geesten of wazige visioenen opdoemen. Jorn wendt in "A Soul for Sale" alle mogelijke schilderkunstige technieken aan om zijn hallucinante verbeeldingskracht tot een aangrijpende werkelijkheid om te vormen. Uit de driftige penseelslag, de uitgeduwde verftube en het krassen met het paletmes, groeien grillige contouren en getormenteerde gestalte.

"We hebben kunst gedefinieerd als de levensvorm en esthetische kunst als de hernieuwing van leven: het opwekkende, onderhoudende, agerende, bezielende, inspirerende, bevruchtende, fascinerende, dweepzuchtig makende, explosief en uitbundig: de hernieuwing van het onbekende." (1963)

Guido Mazzoni in Napels

Veel Italiaanse beeldhouwers van buiten Florence in de 15de eeuw toonden een neiging tot het illusionistische. Guido Mazzoni (ca. 1445 - 1518) uit Modenga was een van de eersten en meest begaafden van een aantal beeldhouwers die levensgrote en beangstigend levensechte figuren maakten die taferelen uit de evangeliën uitbeelden - meestal groepen die de geboorte of bewening voorstellen, zoals het Napolitaans terracotta beeldengroep van 1492 in S. Anna dei Lombardi (Kerk van Monteoliveto) te Napels, waarin Alfonso II als de heilige Joseph of Arimathea wordt uitgebeeld (zie foto hieronder: fig. uiterst links). De figuren dragen kleding uit die tijd en moeten sterk geleken hebben op de toneelspelers in de bijbelse drama's die, net als bijvoorbeeld de middeleeuwse mirakelspelen, in de openlucht werden opgevoerd op kerkelijke feestdagen en bedoeld waren om de betekenis van het bijbelverhaal te verduidelijken voor een groot publiek dat meerendeels uit ongeletterden bestond. Hun extreme naturalisme geeft hun dezelfde sfeer van actualiteit als deze mirakelspelen en de daarmee in verband staande gotische manuscriptverluchtingen vaak naar het groteske neigden, zijn in de groepen van Mazzoni alle niet-essentiële elementen uitgebannen (bron: Honour en Fleming. Algemene Kunstgeschiedenis, 1996).

In S. Giovanni Battista te Modena staat overigens ook een soortgelijke beeldengroep uit 1477-80. Momenteel wordt de beeldengroep in Napels gerestaureerd en kan de kerk niet bezichtigd worden. Gelukkig kreeg ik en mijn twee reisgenoten, Anna en Jant, toestemming van een aardige portier om de beelden groep even te mogen bekijken.

Voor meer foto's: ArtandArchitecture.

Kunst Lage Landen legde basis voor renaissance Florence

Om verder te komen dan het gotische realisme was een tweede revolutie nodig, die zich omstreeks 1420 tegelijk en onafhankelijk van elkaar in Florence en in De Nederlanden inzette. We moeten dus over twee gebeurtenissen spreken, die weliswaar een gemeenschappelijk doel nastreefden, de verovering der zichtbare wereld, maar die in nagenoeg alle andere opzichten van elkaar verschilden (vgl. vroege renaissance van de schilder- en beeldhouwkunst en de architectuur en de nieuwe stijl in het noorden). Hoe men de stijl van de schilders in het noorden ook noemt, hun artistiek milieu was duidelijk ‘laat gotisch’. De invloed van de grote Vlaamse schilders reikte tot ver buiten hun land. Ze werden in Italië evenzeer bewonderd als de leidende Italiaanse schilders uit die tijd. Hun krachtige realisme heeft duidelijke invloed gehad op de schilderkunst van de vroege renaissance.

De eerste en waarschijnlijk doorslaggevende fase van de schilderrevolutie in Vlaanderen openbaart zich in het werk van een kunstenaar van wie de naam niet met zekerheid bekend is: Hans Memling. Als men werken van Memling vergelijkt met de meest verwante werken, de Frans-Vlaamse schilderingen van de internationale stijl, dan ziet men dat het in deze traditie pas. Tezelfdertijd maakt men kennis met een nieuw schilderkunstig verschijnsel. Men krijgt hier namelijk voor het eerst het gevoel door het oppervlak van het paneel heen te kijken naar een ruimtelijke wereld, die alle wezenlijke trekken van de werkelijkheid van alledag bezit: onbegrensde diepte, vastheid, samenhang en compleetheid.

Italianen claimen graag dat zij onder aanvoering van Michelangelo, Rafael en Leonarda da Vinci de renaissance hebben bedacht. Een Nederlands kunstinstituut in Florence toont nu aan dat de basis voor de ’wedergeboorte’ van de kunsten al in Vlaanderen werd gelegd. Een expositie in het hol van de leeuw. Maar het is bovenal een wonder dat de 'Triptiek voor Benedetto Pagagnotti' van Hans Memling (zie foto's resp. achterkant van zijpanelen, middenstuk en zijpanelen) en de 'Triptiek van de (onbekende) Meester van de Heilige Orsola' voor het eerst weer in hun oorspronkelijke samenstelling te zien zijn.

’Florence en de oude Nederlanden: dialoog tussen kunstenaars als Jan van Eyck en Ghirlandaio, Memling en Rafael 1430-1530’, t/m 26 okt. 2008. Palazzo Pitti in Florence. In het tekeningenkabinet van de Uffizi worden t/m 2 sep. 2008 tekeningen uit de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden uit eigen bezit getoond. Beide tentoonstellingen, die door het NIKI in Florence (Nederlands Interuniversitair Kunsthistorisch Instituut) zijn opgezet, maken deel uit van het ’Festival Olandiamo?’ (curatoren: Wouter Kloek en Bert Meijer).

Kijk voor uitgebreide informatie op:
http://www.bndestem.nl/algemeen/cultuur/3324956/Kunst-uit-de-lage-landen-in-Florence.ece
http://www.expatica.com/nl/life_in/feature/Olandiamo_-Dutch-art-in-Florence.html
http://www.trouw.nl/deverdieping/overigeartikelen/article1045887.ece/Vlaamse_meesters_op_zegetocht_in_Florence
http://www.wereldomroep.nl/actua/nl/cultuur/080625_olandiamo
http://medievalnews.blogspot.com/2008/08/art-exhibit-florence-and-ancient-low.html
http://www.blogdolcevita.com/post/411/art-exhibitions-florence-flemish-painters-on-exhibition-at-palazzo-pitti
http://www.ad.nl/cultuur/2403455/Nederlanders_leermeester_in_Florence.html

Glas-in-lood ramen van Marc Mulders
















Eind jaren zeventig overspoelt een golf figuratieve en ‘heftige’ schilderkunst de Westerse kunstmarkt en daarmee wordt een periode afgesloten van tentoonstellingen van analytische of fundamentele schilderkunst in Europa. Marc Mulders behoorde ook bij de zogenaamde "Nederlandse Nieuwe Wilden". Althans van de late generatie. De eerste werken die het Stedelijk Museum Amsterdam aankocht zijn van 1987. Het oeuvre van Marc Mulders (http://www.marcmulders.com/) wordt bepaald door wat misschien wel het grote thema in de kunstgeschiedenis is: de eeuwige cyclus van leven en dood. De uitdrukking van leven en sterven, dood en herrijzenis, heeft in de westerse schilderkunst lange tijd centraal gestaan en Mulders plaatst zichzelf bewust in die traditie. In reeksen schilderijen werkt hij deze thematiek uit en verkent hij de picturale mogelijkheden ervan. De katholieke iconografie bood Mulders een herkenbare symboliek voor het menselijk drama, voor het lijden en de hoop op verlossing. Na de doeken met meer uitgesproken religieuze thema’s ontstaan reeksen schilderijen van bloemen en dood wild, vissen en gevogelte (bron: DePont).

Ook maakt Marc Mulders prachtige en kleurige glas-in-lood ramen. De religieuze thema's zijn duidelijk te zien in het glas-in-lood raam die ik afgelopen juli gezien heb in Utrecht in de Catharijneconvent met als titel "Apocalypse"(2006: zie foto links). Afgelopen zaterdag één in Amsterdam bewonderd in De Nieuwe Kerk met als titel "De Tuin" (2005: zie foto rechts). Het laatste werk is zelfs gekozen tot het beste werk van de afgelopen 50 jaar. De verkiezing was georganiseerd door de Federatie Kunstuitleen. Dit raam is het nationale aandenken ter gelegenheid van het 25-jarig regeringsjubileum van koningin Beatrix. Op 29 april 2005 werd het door H.M. de Koningin een onthuld.

Voor uitgebreide informatie over de betekenis van de ramen:

Apocalypse: MarcMulders

De Tuin:
MarcMulders

Jonathan Borofsky Counting 3287718-3311003

"As an artist, my goal is to present illustrations of my thoughts regarding the meaning of time". (J.B., 1968)

Mijn eerste kennismaking met de Amerikaanse kunstenaar Jonathan Borofsky (Borofsky.com) was op een zomeropstelling in het Museum Boymans-van Beuningen Rotterdam en op de tentoonstelling van het Groninger Museum getiteld "Peter Blum Edition" in 1982. En natuurlijk op Doumenta IX in 1992 met zijn indrukwekkende werk "Man walking to the sky". Onlangs een kunstenaarsboek van Borofsky aangeschaft. Een merkwaardig boek getiteld: "Counting 3287718 - 3311003" uit 1991. Hoe is dit boek nu te verklaren?

Zowel hamerende figuren (de Werkers) als de man met gleufhoed en aktetas komen herhaaldelijk voor in Borofsky's tekeningen en schilderijen. De oorsprong van de Werkers ligt in een foto van een schoenmaker, die Borofsky om de één of andere reden getroffen heeft; die van de man met de tas is een persoonlijke belevenis. Een man in overjas en gleufhoed gooide een tijdlang papieren met namen en adressen erop in Borofky's brievenbus. Dat deze zo'n indruk maakte op Borofsky, hangt samen met een "concepteel project" waarmee deze sinds 1969 bezig is. Hij begon toen getallen - 1, 2, 3..., enzovoorts op vellen papier te schrijven, die hij vervolgens opstapelde. Al krabbelend kwam hij tot creatieve invallen, figuurtjes die hij op groot formaat projecteerde en vervolgens uitwerkte tot schilderingen. Borofsky's figuren zijn gebaseerd op observaties in zijn omgeving, beelden uit de massamedia, spirituele, sociale, politieke kwesties of op zijn eigen dromen. Het zijn allemaal notities van een rusteloos werkend brein, beelden van een wereld van gevoelens en gedachten waarin een aantal vaste bewoners rondspookt (zoals een "running man", die in vele tekeningen voortkomt) waarmee het idee van de kunstenaar voor ons herkenbaar wordt. Later werd het zijn gewoonte, telkens wanneer een werk voltooid was (bijvoorbeeld: "I dreamed I climbed a white mountain at 2206311 uit 1973 uit de collectie Boymans), het getal erop te schrijven dat hij op dat moment bereikt had.

Werken van Borofsky zijn opgenomen in collecties van het Museum van Boymans-van Beuningen Rotterdam en het Groninger Museum.

Hendrick de Keyser buiten in beeld.

Hendrick de Keyser (Wikipedia) is beroemd om zijn verschillende bouwwerken in Amsterdam en in andere Nederlandse steden. Met zijn kerktorens, zoals die van de Wester-, Noorder- en Zuiderkerk, bepaalde hij het profiel van de stad Amsterdam. Hendrick de Keyser werd geïnspireerd door de Italiaanse Renaissance, maar verwerkte die stijl op een geheel eigen, Hollandse, manier. Zijn kenmerkende stijl is dan ook de Hollandse Renaissance gaan heten. Typisch aan zijn bouwwerken zijn de combinatie van rode bakstenen en witte natuurstenen. Daarnaast maakte hij veelvuldig gebruik van decoratieve elementen zoals zuilen en kroonlijsten. Na zijn dood is zijn stijl overgegaan in het Hollandse Classicisme.

Naast architect was De Keyser ook de beroemdste Nederlandse beeldhouwer van zijn tijd. Veel werken zijn te bewonderen in het Rijksmuseum Amsterdam. Maar er zijn ook twee prachtige werken op straat in Amsterdam te bekijken die zijn toegeschreven aan De Keyser. De een is een reliëf aan de Buitenpoort van een voormalig tuchthuis aan de heiligeweg 19 (Wikipedia). De poort dateert uit omstreeks 1603 en was de buitenste van twee poorten, de binnenste is al lang geleden verdwenen. Beide poorten kwamen uit de steenhouwerij van De Keyser. Twee zittende leeuwen van de binnenpoort bevinden zich in het Rijksmuseum; ze worden aan Hendrick de Keyser toegeschreven. Het stelt een tuchtmeester voor, die staande op een wagen met rasphout de grimmige wilde dieren, die de wagen trekken, voortzweept. Het is ook mogelijk dat de beeldhouwer ook de latere nieuwe bekroning voor deze Tuchthuispoort ontwierp met de Stedemaagd als "Castigatio" tussen twee geboeide mannen. Het woord "Castigatio" onder haar voeten aangebracht, duidt haar als het zinnebeeld van de tuchtiging aan. Een ander werk is een reliëf dat De Keyser omstreeks 1607 voor de Spinhuispoort (
Wikipedia) aan de Spinhuissteeg 1 maakte. Het stelt voor hoe de tuchtmeesters een vrouw die met een visnet op schoot zit, met de roede bestraft, terwijl een meisje even het spinnen staakt om met een jonge poes te spelen. Helaas is dit reliëf in een verwaarloosde staat (bron: Elisabeth Neurdenburg. De 17e eeuwse beeldhouwkunst in de Noordelijke Nederlanden 1948).

Gronings bezit in De Nieuwe Kerk Amsterdam

De Nieuwe Kerk in Amsterdam presenteert in de zomer van 2008 een ontdekkingsreis door de kunstgeschiedenis. Voor het eerst wordt aandacht besteed aan de aantrekkelijkheid van de zwarte mens in de kunst van de Nederlanden op de tenstoonstelling "black is beautiful" (BlackisbeautifulAmsterdam). Daar kwam ik tot mijn verassing een schilderij tegen van Anton Rooskens (1906-1976) uit het bezit van het Groninger Museum. Voor het museum een internationale halteplaats werd, was het een op de provinciale geschiedenis gericht instituut, een Museum voor Oudheden. Dat veranderde in 1955, met de komst van Jos de Gruyter. Uit geldgebrek moest De Gruyter een stadium overslaan: de dramatische schilderijen waarmee Cobra direct na de oorlog furore maakte waren al onbetaalbaar toen hij aantrad. Gelukkkig heeft het museum dit prachtige meesterwerk "Composition Afrique" van Rooskens uit 1954 kunnen bemachtigen.

Van de Cobra-kunstenaars heeft Rooskens zich, met Corneille, het meest laten inspireren door Afrika. Zelf bezoekt hij in de jaren vijftig Congo, Oeganda en Kenia. Ondanks de lichte teleurstelling waarmee hij terugkomt - "Ik had gehoopt tovenaars te vinden, maar het was voorbij!" - gaat hij meer gebruik maken van de kleur zwart en de voor Afrika typische kleuren oker, rood en groen. Dat is goed zichtbaar op "Composition Afrique" met zijn donkere mensachtige figuren en simpele ongemengde kleuren.

Uitgebreide informatie over Cobra en Anton Rooskens kunt u zien op: Beeldendekunstna1945.

Giovanni Battista Caccini in Amsterdam

Florence is betoverend mooi. Vooral een bezoek aan de Santa Maria Novella is een ultieme kunstbeleving. Oorspronkelijk was er op de muren een grotere aantal fresco's geschilderd. Onder leiding van Giorgio Vasari werden de muren wit gekalkt, het monikkenkoor en het doksaal afgebroken en werden er tussen 1565 en 1571 tabernakels met frontons aangebracht. Een tabernakel is een in de vorm van een huisje gebouwde opbergplaats voor de gewijde hosties. Tabernakels bevinden zich op, boven of in een altaar. In het midden van de 19de eeuw is de inrichting van de Santa Maria Novella ingrijpend veranderd en gerestaureerd. De tabernakels zijn in 1859 verwijderd en de beelden verkocht. Een van die beelden was van Giovanni Battista Caccini (Wikipedia) en is sinds 2000 in het bezit van het Rijksmuseum Amsterdam. Het is de "Buste van Christus" uit ca. 1598, vervaardigd in opdracht van de familie Benedetti van wit marmer. Christus is hier in zichzelf gekeerd, met geloken ogen, uitgebeeld. Hij staart naar beneden, in de diepte. Het beeld stond oorspronkelijk bovenop een tabernakel van een ontwerp van Bernardo Buontalenti (1531-1608) tegen een pilaster (een platte zuil: een vlakke, iets uitstekende, verticale schacht op een muur of pijler). Caccini's reputatie mag nu in de schaduw van Giambologna terecht zijn gekomen, maar in zijn eigen tijd en binnen de grenzen van het Toscaanse groothertogdom was hij een zeer gevierde beeldhouwer en architect.

De gelaatsuitdrukking onderscheid zich van de koelere, soevereine gezichtstypes die gangbaar waren in het Florentijnse maniërisme. Het empathische van "Christus" kunnen we een barok-kenmerk noemen. Verder pakt Caccini in marmer eigenlijk twee separate tradities op en voegt ze samen: de zelfstandige driedimensionale Christus-buste toegepast als altaardecoratie. Maar hij verwerkte ook de verworvenheden van de 16de eeuwse buste-kunst In deze eeuw verdwijnt de rechte afsnijding ten gunste van een elegant gebogen onderlijn en wordt de aanzet tot de armen afgekapt.

Persoonlijk vind ik dit beeld de mooiste aankoop van het Rijksmuseum sinds jaren. Het beeld heeft afgelopen zaterdag diepe indruk op mij gemaakt. Het Rijksmuseum heeft het eerste Italiaanse monumentale marmeren beeld in de collectie alleen kunnen verwerven dankzij de vrome afkeer van de virtuositeit van maniërisme en barok, die anderhalve eeuw geleden zelfs een Christus uit de kerk verjoeg (bron: Rijksmuseum bulletin 2001/4).

Het beeld is nu te zien ter gelegenheid van het afscheid van hoofddirecteur Ronald de Leeuw. Van 12 juni t/m 31 augustus 2008 presenteert het Rijksmuseum een persoonlijke selectie van veertig aanwinsten die verworven zijn gedurende zijn directeurschap (1996-2008).

Interessant is om verder te weten dat Giovanni zijn broer Giulio Caccini (Wikipedia) een bekende componist was en dat Giulio de vader was van de componiste Francesca Caccini (Wikipedia).

Een verborgen schat in Napels... Capella Sansevero dei Sangro


De "Cappella Sansevero", is een absoluut hoogtepunt van de Napolitaanse barok, die gebouwd is als grafkapel voor de zes leden van de familie Sangro, die hun palazzo hadden aan de overkant van de straat. Het is de prins Raimondo di Sangro die deze kapel heeft heeft laten inrichten (MuseoSansevero). Speciaal aan de kapel is dat je er zowel christelijke als vrijmetselaarssymbolen naast elkaar terugvindt. Ik beperk mij tot drie bekende Rococo werken die u in de kapel kan bezichtigen. Weer één van de verborgen schatten in Napels.

Het meest spectaculaire beeld is ongetwijfeld de ‘Gesluierde Christus’ (1753) van Giuseppe Sanmartino (1720-1793), in het midden van de kapel. Met een onwaarschijnlijke verfijning is het dode lichaam van Christus afgebeeld onder een flinterdunne sluier. Het ongelofelijke aan het beeld is dat de gelaatstrekken (ogen, neus, mond en spieren in de arm) onder de sluier te zien zijn. Het lijkt alsof het beeld later is toegedekt. Ditzelfde verbazingwekkende concept is gebruikt bij een beeld van de moeder van Raimondo, "La Pudicizia" (1752). Dit beeld is gemaakt door Antonio Corradini (1668-1752). Het is een beeld van een naakte staande vrouw die van hoofd tot voeten is bedekt met zo'n zelfde soort sluier of voile, waaronder haar gelaatstrekken op een prachtige manier doorschijnen. Volgens de mythe moet je de voile optillen om kennis te verkrijgen. Met "Il Disinganno" is een zelfde soort “truc” uitgehaald. Het is een meesterwerk van de beeldhouwer Francesco Queirolo (1704-1762). Het moet de vader van Raimondo voorstellen en is een beeld van een man die worstelt om zich te bevrijden van een net dat om hem heen gewikkeld zit. Hij wordt daarbij geholpen door een gevleugelde jongeling. Wat het beeld zo verbazingwekkend maakt is dat het lijkt alsof het standbeeld als eerste is gemaakt, en het net er later omheen gehangen is. En dat terwijl het standbeeld uit één stuk gemaakt is.



Capella Sansevero Napels

Simon Vouet's geest in Napels

Er is geen document bekend dat de Franse barokschilder Simon Vouet (Wikipedia) daadwerkelijk in Napels is geweest. Zijn aanwezige schilderijen in Napels (St. Bruno ontvangt de getuigenis van de Orde der Kartuizers, 1624/26 in Museo Nazionale di San Martino (zie foto hierboven) en De Besnijdenis, 1626 in Museum di Capodimonte) zijn in Rome gemaakt. Deze moderne werken hebben enorme invloed gehad op de locale caravaggisten. Vouet was vooral gespecialiseerd in het schilderen van gedrapeerde stoffen en de manier hoe hij de intense gebaren schilderde was vernieuwend. De barokgeest van gevoel en beweging in de werken weerspiegelt duidelijk de tijdgeest van de contrareformatie.

In de veelzijdige kunst van Vouet is de van Caravaggio afhankelijke periode slechts een voorbijgaande. Het is duidelijk dat Vouet's smaak en voorkeur anders gericht waren, want hij voelde zich aangetrokken tot een uiterlijke, zinnelijke, niet weinig melodramisch schoonheid. De schilderingen in de kerken van Rome (San Francesco a Ripa en San Lorenzo in Lucina) openbaren, hoewel klaarblijkelijk op Caravaggio geïnspireerd, in hun wezen toch classistische tendenzen: de belangstelling voor gebaar en houding, de voorkeur voor het theatrale; alleen de rol, die het licht te vervullen kreeg bij het verstrekken van de dramatische werking, doet op zekere hoogte aan het Napolitaanse Caravaggisme denken.

Het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten in Brussel heeft ook een prachtig werk van Vouet: "De heilige Carolus Borromeus bidt voor de pestlijders van Milaan". Het was geschilderd voor het hoofdaltaar van de kerk van de Congrégation de la doctrine chrétienne, Parijs. Het werk doet sterk denken aan het schilderij in San Martino. Beide werken laten zien dat Vouet een meester is in grote gebaren.

Apollo vilt Marsyas











Marsyas was een sater uit Frygie, vermaard om zijn spel op de dubbele pijpen, een soort fluit. Marsyas had zoveel vertrouwen in zijn muzikaal talent dat hij de God van muziek, Apollo, uitdaagde voor een wedstrijd. Zij kwamen overeen dat de winnaar mocht bepalen wat de verliezer zou betalen, en wezen de muzen aan als jury. Apollo won doordat hij zijn lier ondersteboven kon bespelen. Marsyas werd opgehangen aan een boom en levend gevild. "Helaas! Het spijt me want zoveel is me die fluit niet waard ! En terwijl hij schreeuwt wordt de opperhuid van zijn lichaam gestroopt. Hij was één grote wonde. Van alle kanten spoot het bloed. De spieren kwamen bloot te liggen en de trillende aders die zonder enige huidbescherming waren, sprongen op en neer" (Ovidius, "Metamorfosen", Boek VI, v. 386-390). Op die manier straft Apollo de sater Marsyas, die het lef had te betwijfelen dat de hemelse melodie van Apollo's lier superieur was aan de aardse zinnelijkheid van zijn fluit

De tranen van de andere saters en nimfen vloeiden samen en vormden de Marsyas, een bijrivier van de Meander. Ovidius (
Wikipedia) beschrijft (Ovid. Metamorphosen 6, 392-400) ook hoe de tranen van Marsyas' vrienden de rivier de Marsyas doen ontstaan (SaturaLanx.telenet).

Deze mythe, dikwijls afgebeeld in oude kunst, werd herontdekt door renaissanceschilders (o.a. Titiaan en Raphael) en barokschilders (o.a. Guercino, Poussin en Ribera) voor wie de rivaliteit tussen de blaas- en de snaarinstrumenten overeenkomst met die tussen sensuele en intellectuele muziek.
Er zijn twee varianten van Jusepe de Ribera bekend; afbeelding links: Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Brussel (1637) en afbeelding rechts: Museo Nazionale di San Martino, Naples (1637). Jusepe de Ribera schilderde dit meestwerk in 1637, toen zijn stijl tot volle ontplooiing was gekomen. De hier voorgestelde passage uit de "Metamorfosen" van Ovidius is een uiting van het esthetische klimaat dat in Napels heerste, de stad die toen beschouwd werd als de hoofdstad van de schilderkunst. Om zich goed en vooral tragisch uit te drukken put hij, zoals Caravaggio, uit de populaire bronnen en uit de realiteit. Zijn schilderijen zijn voorzien met modellen die, zoals Marsyas, zo uit de stegen van Napels komen.