De geometrisch-abstracte beweging zette zich door in de jaren zestig. Zij kreeg steeds meer aansluiting bij de Amerikaanse Minimal Art, maar vooral ook bij Europese ontwikkelingen als Nouvelle Tendence, Zero en de systematische kunst van Richard Paul Lohse en Max Bill; de laatsten wilden vormelementen niet - zoals de geometrisch-abstracten - "gevoelsmatig", maar "wetmatig" ordenen. In dit verband moeten vooral Ad Dekkers, Carel Visser, Bob Bonies, André Volten en Peter Struycken genoemd worden. Zij combineerden minimalistische "Primary Structures" (verzamelingen van uiterst primaire, bijna of geheel identieke vormelementen) met strak gesystematiseerde ordeningsprincipes.
Met de geometrisch-abstracte, minimalistische en systematische ontwikkelingen van de jaren zestig en zeventig was de beeldhouwer Jan Maaskant verwant, die veel gebruik maakte van eenvoudige geometrische basisvormen en wetmatige ordeningsystemen als rasters, herhaling en verschuiving, maar die regelmatigheid bijna altijd weer verstoorden door een persoonlijk ingrijpen. Het objectieve en het subjectieve zijn twee verschillende aspecten van het beeld: die van essenties en wetmatigheden en die van details en keuzes. Hierdoor sluit zijn werk nauwelijks bij de "Objectiviteit" op het structuralistisch denken van het constructivisme in de jaren twintig en dertig aan. Waar de structuralisten zich hadden gericht op een inzicht in ideologische structuren vanuit de kunst, stelden neostructuralisten, onder wie kunstenaars als Maaskant en G. van Bakel en in het buitenland B. Le Va, G. Colombo en W. Tucker gerekend moeten worden, de onmeetbaarheid van individuele motieven in grotere structuren aan de orde. De erkenning van het individuele denken werd als een voorwaarden gezien voor het aanvaarden van algemene ideologische structuren. Maaskant plaatst deze roep om betrokkenheid echter niet los van algemene wetten: "het is wel eens mooi als je de liefde in de wet kunt stoppen". De objectieve werkelijkheid en de individuele mythe, zoals Maaskant het noemt, raken met elkaar verweven. Hij houdt zich in zijn werk bezig met de koppeling van beeldelementen, verhoudingen, maat en textuur, die hun waarde krijgen in de context van het geheel. Het is de syntaxis van het werk. Een "bijzonder gebaar", zoals hij het noemde.
In tegenstelling tot Struycken maakt Maaskant in zijn logische structuren zoveel keuzen in kleur en verhoudingen dat zijn individuele en incidentele acties juist boven het objectieve uitstijgen. Hij noemt het de mythe, die aspecten van het bestaan invult die in de realiteit onvoldoende vertegenwoordigd zijn. Dat is de belangrijkste bestaansreden van de mythe. Het individuele gebaar als ingreep in de wetmatigheid van de structuur die hij universeel noemt, maakt het kunstwerk "sacraal". Het is de weerspiegeling van een maatschappij waarin het collectieve en het individuele in een dialectische, open verhouding tot elkaar staan. In Maaskants werk zijn de daarin aanwezige relaties tussen de elementen (de structuur) en het individuele gebaar een metafoor, een overdrachtelijke uitdrukking van de werkelijkheid.In de metaalplastieken (1979) uit de collectie van het Martini Ziekenhuis te Groningen (zie de afbeeldingen) bestaat het raster (dragende structuur) uit in gelijke afstanden op elkaar geplaatste staven van roestvrij staal. Het canvas beeldteken of plastiek, op enig afstand of op het raster geplaatst, vormt een gevoelsmatig gebaar. Indien asymmetrisch op het raster geplaatst, brengt het de totale compositie helemaal niet uit balans. De kleurkeuze sluit nauw aan bij de transparante geleding. De vrij staande beelden, die in 1978 ontstonden, zijn uitwerkingen van beeldgedachten waarmee hij al sinds 1971 bezig is. In twee vrij staande metaalplastieken uit de collectie van het Martini Ziekenhuis richten de staande elementen zich meer dan manshoog op. We kijken er tegenaan en tussendoor. Ze hebben een architectonische dimensie en beslaan een ruimte, die alleen er omheen lopend kan worden omvat. Ze articuleren en bepalen een ruimte.






































